Hans den Haan over weerwolven

Foto:

Wat de natuur betreft had ik vroeger, wandelend in het Veluws bos, altijd een zeker gevoel van onvolledigheid.

Twee dieren ontbraken, die er wel thuis horen. Namelijk de raaf en de wolf.
De raaf werd in 1990 geherintroduceerd. En inmiddels kun je overal op de Veluwe zijn vreemde ‘krokk krokk krokk’-geluid horen. En zelfs in de Eempolder vliegt er af en toe een over.

Het verhaal van de wolf kennen we. Die dacht zelf: dat Nederland dat lijkt me wel wat.
Wolven die de roedel hebben verlaten, kunnen in hun eentje enorme afstanden afleggen. Een tochtje Italië – Wit-Rusland is geen probleem. En zo ook richting Nederland. En dat zonder wegenwacht-service onderweg.

In 2019 vond ik voor het eerst wolvensporen in het Kroondomein Het Loo tussen de Vaassenseweg en de Apeldoornseweg. Voor de kenners: bij de Putterkoppel. Logisch, want daar zitten veel dikbilzwijnen. Het was toen nog niet de bedoeling ronduit te verkondigen waar je ze precies had gezien, die wolvensporen. Dat moest geheim blijven om mensen niet op het idee te brengen daar massaal te gaan rondsnuffelen. Met als absolute zekerheid dat niemand de wolf ook echt zou zien. Maar met als andere zekerheid dat het er wel erg druk zou worden. Maar goed, op de Hoge Veluwe zien we nu wel dergelijke toestanden.
Maar tegenwoordig zien we de wolf bijna overal. Nou ja, te zien krijg je hem zelden. Maar wat we wel zien zijn afgeslachte schapen. De wolf heeft de nare gewoonte een voorraadkastje met vlees aan te leggen. En nu zien we een uitgebreide discussie of de wolf hier wel thuishoort. Maar goed, de wolf was hier al veel eerder dan de mens. Hoort de mens hier wel thuis?

Maar, en daar gaat het om, met de komst van de wolf van vlees en bloed, zien we in de wereld van de sagen ook een oplevende belangstelling voor de weerwolf. In de tijd van mijn moeders jeugd, rondom 1920, waren mensen er nog van overtuigd dat sommige mannen konden “wolven”. Dat wil zeggen: in een weerwolf veranderen. Een liefhebberij waarmee zo’n kerel zich in het bijzonder op vollemaanse nachten bezig hield. Zo was er in Sliedrecht een man die dat kon. We noemen hem even Henk. Dat was niet zo best. Voor zo iemand moest je uitkijken.
Hij kon ook donderjagen. Dat wil zeggen: zorgen dat mensen nare dingen overkwamen. Als mijn opa, de dorpsbakker, met de hondenkar brood ging bezorgen langs de dijk, en hij kreeg in de buurt van het huis van deze Henk problemen met de kar, dan was dat beslist de schuld van Henk.
“Die Henk was me weer zo aan het donderjagen,” zei hij dan.
Om in aanmerking te komen voor het weerwolfschap moest je een beetje een zonderling zijn. En niet echt populair. Nog langer geleden waren dit soort dingen aanleiding om iemand uit de gemeenschap te verstoten, of als het om een vrouw ging, als heks te verbranden.

Tegenwoordig is de weerwolf uit de mode. We horen nauwelijks meer over zijn verschijningen. Toch kunnen we niet met zekerheid zeggen dat de verlaten Veluwse bossen bij volle maan geheel vrij zijn van deze mysterieuze viervoeters.

Het moet gezegd: een weerwolf is vrij. Hij brengt de diepe natuur in hem tot leven. Hij is voor een moment bevrijd van het vervelende mens-zijn met zijn plichten en verantwoordlijkheden. Vrij in het duistere woud. De meeste mensen onderdrukken hun weerwolf-behoefte. Maar sommigen laten voor een moment de innerlijke wolf de vrije loop. Ze snuffelen door struiken, huilen melancholiek tegen de maan, verslinden op verborgen plekjes rauwe lammetjes en spitsen hun oren.

De vraag is echter: kunnen we het nog? Zijn degenen die zich ertoe geroepen voelen de kunst van het “wolven” nog machtig? Want het lijkt simpeler dan het is. We vragen het weerwolf-deskundige Bert Bruistablet.
“Degenen die de film ‘An American werewolf in Londen’ hebben gezien, denken dat het een fluitje van een cent is,” zegt hij. “En ook Jack Nicholson in de film ‘Wolf’ had er blijkbaar geen moeite mee. Maar we weten dat Nicholson eerst een uitgebreide opleiding heeft gehad. In het begin kwam hij niet verder dan spitse oren en snorharen. Maar na lang oefenen had hij het eindelijk voor elkaar.
De kunst is dat je de diepe natuur in jezelf moet wekken. En je moet voorkomen dat je verandert in de Australopithecus, de eerste mensachtige. Dat is ook onze diepste natuur. Maar dat is niet de bedoeling. Maar als je oefent bij volle maan, dan is het gemakkelijker. De maan helpt mee, zullen we maar zeggen.”
“Dat klinkt goed,” zeg ik. “Een maan die meewerkt, dat moeten we hebben.”

“We hebben inmiddels een volledige cursus weerwolven op poten gezet,” gaat Bert verder.
“Op poten?” vraag ik.
“Ja, en een vervolgcursus kwispelstaarten.”
”Kun je ook enkel de cursus kwispelstaarten doen?” vraag ik brutaalweg. Je weet maar nooit.
Bert gaat daar niet op in. Hij heeft het nog over andere cursussen, zoals kluit wassen. Maar daar ben ik niet in geïnteresseerd.

De vraag is natuurlijk: hoe staat de gewone wolf (canis lupus) tegenover de weerwolf (canus lupinotuum plenae lunae). Als de gewone lupus tegenover de weerwolf staat is hij dan welwillend, onwillig of wilskrachtig?
Tijdens het eerste wolfloze tijdperk (1897 – 2015) kwamen dit soort ontmoetingen niet voor. Toen was de weerwolf-variant heer en meester. Maar is de weerwolf niet weerloos tegenover de gewone wolf?
We vragen het Bert Bruistablet.
“Je moet maar zo denken,” zegt hij, “de gewone wolf is slim. Maar de weerwolf is verdomde slim.”
Oké, dat is duidelijk, dat was het. Maar Bert gaat verder.
“De weerwolf namelijk heeft gestudeerd. Hij heeft onze cursus weerwolven gedaan. En hij weet wat hij kan verwachten. We hebben ook altijd een stukje praktijk-oefening in de dierentuin bij de wolven. Dus onze weerwolven zijn door de wolf geverfd.

De vraag is: herkent de gewone wolf de weerwolf als een ongewone wolf?
We moeten ook bedenken: de gewone wolf is territoriaal. Maar de weerwolf heeft zijn dwaalgebied. Daarin duldt hij geen tegengehuil.
Maar wat blijkt. Er ontvouwt zich een spel. Beiden stellen zich tegendraads op. Maar ook weer in conjunctie. Want hun gemeenschappelijk factor is de maan. De maan spreidt haar stralenvleugels over hen uit. En ze voelen zich één.”

Oké, dat is ook mooi. Al klinkt het wat zweverig. Ik kan me er niet veel bij voorstellen. We sluiten af met Bert. Want hij moet als een haas naar het “International Congress for Werewolf studies”. Toevallig in Londen.
De laatste vraag: heeft Nicholson echt die hoofden afgebeten in die bioscoop in Londen? O nee, dat was die andere film: An American werewolf in London.

Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen