In de sagenkunde houden we ons onder meer bezig met spookverschijnselen.
Zoals in mijn leuke boek de “Toeristische sagengids van de Veluwe” beschreven.
Dit omdat de meeste sagen zich afspelen rondom spoken. Naast weerwolven, witte wieven en noem maar op. Zoals Mooi Ann in Velp, de zwarte vrouw van het kasteel Staverden en de jonkvrouw van Grunsvoort. En ook dieren kunnen spoken, zoals het paard met de dodende ogen in de onzalige bossen. Maar dat is een ander verhaal.
Voor de sagenkunde is het ook belangrijk om iets te weten van het leven na de dood. Zodat we de verschijnselen kunnen duiden en begrijpen.
Vooral Gijsbert van der Zeeuw heeft hier veel over geschreven. Maar ook mensen als Robert Monroe. Gijsbert heeft zijn leven lang uittredingen uit zijn lichaam gehad. Hij heeft er drie boeken over geschreven. Waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Maar ook de boeken van Jaap Hiddinga.
Sommige mensen zijn bang voor het sterven. En ook voor wat er daarna gebeurt. Maar ik kan zeggen: het valt mee. Niet dat ik er nu al aan toe ben natuurlijk. Laten we nog maar even wachten.
Veel mensen geloven dat we een lichaam en een ziel hebben. En bij de dood verlaat de ziel het lichaam. Ik denk dat dat klopt.
Bij de dood verlaat de ziel het lichaam. En je merkt eigenlijk geen overgang. Het enige is dat je plotseling de ervaring hebt te zweven. Je vraagt je af: wat is nu eigenlijk het verschil? Alleen dat zweven. Alsof je gewichtsloos bent.
Je beschikt ook nog gewoon over het denkvermogen en je geheugen. Blijkbaar zitten die niet in de hersenen.
Je hebt geen benen meer, dus kunt ook niet meer lopen. Maar je verplaatst je gewoon (nou ja gewoon) omdat dat je dat wilt. Dat hoef je niet te leren. Het gaat vanzelf. Dat is weer een meevaller.
Je ziet ook geen verandering in de omgeving. Je bent nog gewoon in je huis. Of waar je ook bent ten tijde van de dood.
Je ziet je lichaam op het bed liggen. Maar meestal denk je er niet eens aan naar dat lichaam te kijken. Daar ben je even niet mee bezig.
Het zou ook een idee zijn even in de spiegel te kijken hoe je er als geest uitziet. Maar ook dat komt niet vaak in overleden mensen op. Ook niet om even naar beneden te kijken of je nog wel een buik en voeten hebt. Even andere dingen aan je hoofd.
Op een of andere manier zit je ook in een ander soort bewustzijn. Dat maakt dat dat soort dingen je niet echt interesseren.
Ook denk je er niet aan om eens even bij de buren te gaan kijken of rond te gaan zwerven om te zien hoe alles eruit ziet vanaf die positie.
Als je alleen maar uit je lichaam bent getreden, dan kun je nog wel terugschakelen naar het stoffelijk lijf. Om even te voelen hoe je erbij ligt. Maar eenmaal dood dan is die verbinding verbroken.
Als je toch wel naar je lichaam kijkt, dan zie je je voor het eerst niet in spiegelbeeld. Het lijkt simpel. Maar dat is echt bijzonder. Zo zagen andere mensen je nu echt.
Echter het eerste probleem doet zich voor als je naar een andere kamer wilt. Je zou dan de deur willen openen. Maar dat gaat niet. Het punt is: je kunt er dwars doorheen. Maar dat moet je eerst wel beseffen.
Sommige overledenen beseffen dat nooit. En die blijven lange tijd alleen maar rondzwerven in hun kamer. Vaak hebben ze niet eens in de gaten dat ze dood zijn.
Ik heb iemand gekend die in zijn huis soms een vrouw in zijn keuken zag. Die was wellicht jaar in jaar uit bezig te koken. Zich niet bewust van haar overlijden. Maar ook iemand die in een soort cirkelgang leefde. Je zou het een tijdloep kunnen noemen.
Sommigen zetten sowieso hun dagelijks leven voort. Zich niet bewust van hun overlijden.
Maar goed, je zweeft dus voor die deur en als je geluk hebt besef je dat je er dwars doorheen kunt. Dat is de eerste keer een beetje eng. Je moet je als het ware in de deur werpen, alsof het een watergordijn is. Daar merk je niets van. Je bent gewoon ineens aan de andere kant.
Je kunt ook door muren heen. Maar soms voel je dan de aanwezigheid van elektriciteitsleidingen. Die buigen een beetje mee, voordat je er langs bent. Daaruit blijkt dat je zogeheten zielenlichaam interacteert met elektrische stroom. En in zekere zin toch een soort stoffelijkheid bezit. Maar op een bepaald moment leer je toch wel echt op pad te gaan.
Sommigen, of eigenlijk velen, gaan nog even langs hun familie of vrienden. Om echt afscheid te nemen. Ik ken mensen die familieleden na hun dood hebben gezien. In een enkel geval stonden die ’s nachts bij hun bed. Enkele nachten achter elkaar. Het is dan zaak te zeggen: je mag nu wel gaan.
Maar als overledene kun je normaal gesproken zwaaien naar de achterblijvers dat het een lieve lust is. Ze zien je niet.
En zo wel, dan zien ze je nogal eens een geest die er jonger uitziet dan bij hun overlijden. Dit omdat je je jonger voelt en zo je eigen geestlichaam vormgeeft. Soms ben je voor hen stralend wit. Maar niet altijd. Mochten ze je zien, dan herkennen ze je soms niet eens. Als ze niet hard weghollen, omdat ze een geest zien. Dat is natuurlijk teleurstellend.
Als het om sagen gaat, dan zien we soms de bekende sagengeesten honderden jaren lang. Ze kunnen niet wegkomen en blijven binnen een bepaald gebied. Vaak in huis of in een kasteel. Ze spreken dan van plaatsgebonden spoken. En van hun “dwaalgebied”. Ze hebben ook niet de behoefte om weg te gaan. Zo hebben we de onrustige geesten bij de Spaanse Graven bij Hattem. Ga daar kijken als je het interessant vindt. Je ziet er zelfs soldaten uit de Spaanse tijd.
Een bekend geval is ook de geest in de grotten van de Sint Pietersberg. Die blijft achter het toegangshek, als je voor haar wegloopt. Ze beseft niet dat ze naar buiten kan. De grotten zijn haar dwaalgebied.
Soms, maar niet vaak, kom je andere geesten tegen. Die dragen kleding uit hun tijd. Die kleding vormen ze zelf vanuit hun fantasie. Ze maken van zichzelf een voorstelling in de tijd toen zij nog leefden. Inclusief hun kleding. En ze komen nooit op het idee om zogezegd eens iets anders aan te trekken. Bekende gevallen uit de sagenwereld zijn Aort Boender bij Staverden, die nog steeds bij de holle boom rondzwerft waar hij zijn geld heeft verstopt. Al is die boom er al lang niet meer. De boom bestaat alleen nog in zijn fantasie. En hij ziet hem.
En natuurlijk de scheper van het Bambergse gat. En, las but not least, een man die ooit bij het Solsche gat is vermoord. De daar bij volle maan rondspokende monniken zijn alleen maar een legende. Die bestaan niet echt.
Als je weet wat er na de dood gebeurt, dan kun je deze spookverschijningen verklaren. Het is een onderdeel van de sagenkunde.
In de sagenwereld hebben we natuurlijk ook niet-menselijke geesten. Zoals de alven bij de Pomphul bij Hoog Soeren en Blauw Gerrit. Dat is een hoofdstuk apart. Dit soort wezens noemen we natuurgeesten. Ze hebben van zichzelf geen menselijke gedaante. Maar worden wel als zodanig gezien, omdat de waarnemer ze als mensachtig voorstelt. Maar dat is misschien iets voor een andere keer.
Ten slotte nog even over de hemel. Ook belangrijk voor wie het wil weten. En een belangrijk onderwerp in de sagenkunde.
De hemel is niet in de hemel. Je moet je de wereld na de dood voorstellen als een soort droomwereld. Maar dan een zeer realistische droom. Dat wil zeggen dat deze van zichzelf niet ruimtelijk is. Weliswaar zwerf je kort na je dood rond in de stoffelijke wereld. Maar die schep je eigenlijk zelf op basis van de echt stoffelijke wereld. Het is een soort herhaling in jezelf.
Maar de hemel, of feitelijk de diversen hemelwerelden, is van zichzelf niet ruimtelijk. Dus kan deze overal in je ervaring na de dood opduiken. Wel zijn er vaak zogeheten portals naar deze werelden. Die hebben feitelijk meer een symbolische betekenis als doorgang. Een spiegel kan zo’n doorgang zijn. Je gaat dan door een spiegel naar een andere wereld.
Dat kan een wereld zijn die je helemaal zelf hebt geschapen, zoals bij het dromen. Of een wereld die meerdere mensen met elkaar hebben geschapen.
Dat wil zeggen: dit alles volgens de sagenkunde. Maar of het echt allemaal klopt, dat is de vraag. Misschien is dood gewoon dood. En is er niets daarna. Wie zal het zeggen? Als u die ervaring hebt na de dood, dan hoor ik het graag.
bijdrage van Hans den Haan
Columnisten hebben de vrijheid hun mening te geven en hoeven zich niet te houden aan de journalistieke regels voor objectiviteit.