Hans den Haan over “de wolf”

Foto:

Onlangs schrok een wolf van een wildplasser in de buurt van Amersfoort en maakte rechtsomkeer.

De staart tussen de benen. Nu kun je zoiets verwachten als je wild aan het plassen bent. Dan komt het wild tevoorschijn. Om vervolgens vast te stellen dat je als mens griezelig bent. Maar een plas doen is het beste verweer tegen een wolf die honger heeft.

Ik heb zoiets meegemaakt in het Kroondomein Het Loo. Toen stond er opeens een hert achter mij te burlen toen ik een plas deed.

Het was tijdens een tocht van twee dagen in het Kroondomein. Niet brullen maar burlen deed dat hert. Andere mannetjes uitdagen en roepen: “dit is mijn gebied”. Maar dit keer tegen mij. Hoezo, ik was toch geen concurrent? Maar het was griezelig zo dicht in mijn buurt. Misschien maar twee meter. Maar zich toch verstoppen achter de struiken. Kinderachtig.
Waarschijnlijk was hij geïnstrueerd door de boswachter om plassen in het bos niet toe te staan. Terwijl hij er zelf ook wat van kon met zijn keutels. Maar ik trok zo snel mogelijk door. Een woedend hert in m’n nek? Ik moest er niet aan denken. Gelukkig vertrok hij daarna meteen in zuidwestelijke richting. Feitelijk zuid-zuid-west. Al burlend en mopperend. Ik ben het dier nog achterna gelopen, want ik wou het beest wel eens zien. Maar dat is niet gelukt. Hij verstopte zich precies achter de blaadjes van het bremgras.

Maar terug naar de wolf. De wolf is geen oud-voetballer van Feijenoord, maar een dier. Zijn bek zit aan de voorkant en zijn staart aan de achterkant. En hij laat zich soms zien, maar niet vaak. En dikwijls op onverwachte plaatsen. Zoals een keer in de Arkemheense polder. Op zoek naar ganzenvlees vermoedelijk.

De wolf is regelmatig in het nieuws. Want hij houdt zoveel van schapen dat hij die beesten wel zou kunnen opvreten. Wat een liefde!
Maar na wat happen zegt hij: “Bah, vandaag maar niet.”
De wolf houdt ervan om een voorraadje vlees aan te leggen. Alsof hij naar Albert Heijn is geweest en z’n vrieskast vult. Doodbijten en later terugkomen als hij honger heeft. Dat het vlees intussen wat ligt te rotten, vindt hij niet erg. Des te lekkerder.
Maar zover komt het niet. Want de schapenhouders zorgen voor een mooie wolletjes-begrafenis.

Waarom hebben we überhaupt schapen in dit land? Ze zijn niet inheems. Ze kunnen zich niet omdraaien als ze bij rare fratsen per ongeluk op hun rug belanden. Net als sommige ouderen. En als ze in de sloot terecht komen, worden ze zo zwaar dat ze er niet meer uit kunnen komen. Bovendien stoot hun vacht de regen niet af. Ze raken doorweekt. Wat moet je nou met zo’n beest? Zeker in de regentijd.
In het meertje de Tankval in Leiden zagen we vroeger heel wat schapenskeletten op de bodem liggen. Die waren er door hun eigenaar nooit uit gehaald. Te veel werk. Als kind vond ik het fascinerend. Het zou een verhaal van Jacques Hamelink kunnen zijn geweest. Of de restanten van een verzonken spareribs-restaurant.

Ik moet zeggen dat ik elke keer als ik een wolf tegenkom, snel m’n geitjes in m’n zak stop. Het zijn er zeven. Dus dat wordt nog een heel geprop. Even niet mekkeren jongens.
M’n oma zei al: “Pas op voor de wolf …. want hij komt eraan. Hij zit nu in Polen.”
Zij had een goede neus voor de naderende wolf. Dat was in 1973.
Maar wolven zijn backpackers. Ze zwerven rond. En aangezien sommigen hun neus in de richting van Nederland hadden gestoken, en hun staart graag aan de achterzijde wilden houden, zijn ze nu in ons land. Want vooral op de Veluwe valt er voor hen wel iets te jagen.
Kenners spreken van ander hertengedrag sinds de wolf er is. Ze staan nu op een kluitje bijeen op de heide en roepen: “Lazer op, sluippotig roofdier.” En die roept vervolgens terug: “Smeer maar alvast wat barbecuesaus op je rug.”
Wilde zwijnen moeten vooral op hun jongen letten. Want die schijnen erg lekker te zijn.

Maar schapen, daar zijn we gebleven. Dat zijn sukkels. Als ze een wolf ontmoeten, dan denken ze allemaal dat ze Shaun het schaap zijn.
“Eet vanavond gezellig met ons mee, vriend. Want we hebben het lekkerste knabbelgras.”
Maar de schapen hebben nooit het voedselpatroon van de wolf bestudeerd. In het wolvenkookboek staan vast veel schapenvlees-recepten.
Maar als de wolf in schaapskleding verschijnt, dan wordt het natuurlijk lastig.

Overigens: wolven zijn goed in het nemen van hindernissen. Elk hek is voor hen een uitdaging. Schuttingen überqueren ze niet. Ze graven zich eronder door. Schuttingtaal is voor hen een handboek.

Maar niet voor niets heet onze nachtwandel-vereniging “Op wolvenvoet”. Wij bewonderen de wolf.
Hadden we ooit gedacht dat we de wolf daadwerkelijk kunnen tegenkomen tijdens ons nachtelijk struinen door bossen en over heidevelden?
In 1963 was er één lid dat dacht van wel. Henkie Wortelsteeg.
Die zei toen al: “Die komt terug. Zul je zien.”
En hij had gelijk.
We hebben nu een speciale afdeling voor wolven-excursies: “De grauwe kwispelstaart”.

Maar als je een wolf tegenkomt, moet je je altijd afvragen of het geen weerwolf is. En dat doen we.
Weerwolven zijn alleen ’s nachts lekker bezig. Maar als je erop uit gaat met de nachtwandelclub, dan moet je natuurlijk op je hoede zijn.
Elke wolf kan maar zo een weerwolf zijn. Voor wie het echt niet snapt: weerwolven zijn mensen die ’s nachts in wolven veranderen. Dat doen ze meestal bij volle maan.
In de tijd dat mijn moeder nog jong was, ver voor de Tweede Wereldoorlog, zei men in haar dorp dat een bepaalde man niet te vertrouwen was. Want hij kon “wolven”. Dus in een weerwolf veranderen. Natuurlijk alleen als hij er zin in had: ’s nachts bij volle maan.

In de 21ste eeuw zullen weinig mannen zich nog tot het wolven aangetrokken voelen. Maar nog steeds schuilt in elk van ons het verlangen een te zijn met de natuur en bevrijd te zijn van ons mens-zijn met zijn vervelende verplichtingen en verantwoordelijkheden.
De meeste mensen geven aan dit begeren geen gehoor. Maar soms is er iemand die zijn innerlijke wolf de vrije loop laat. Welke uitwerking dat heeft op het lichaam blijft duister, maar bij volle maan vertonen ze in ieder geval wel het wolvengedrag. Ze snuffelen door struiken, huilen melancholiek tegen de maan, verslinden op verborgen plekjes rauwe lammetjes en spitsen hun oren.

Maar terug naar de gewone wolf. Als ik in mijn jonge jaren in Elspeet in het donker de Apeldoornseweg afliep temidden van het bos, op weg naar de familiecaravan, dan vond ik dat altijd een geheimzinnige wandeling. Een toegang tot de mysterieuze Veluwe.
Maar ik dacht vaak: het zou nog spannender zijn als twee dieren zouden terugkeren. Namelijk de raaf en de wolf. Die vergeten vrienden horen erbij.
En vandaag de dag zijn ze er. En is de Veluwe wat mij betreft compleet. Die twee zijn juist de dieren voor wie een goede kadaverfauna belangrijk is. Kadaverfauna wil zeggen dat dode dieren blijven liggen. Want zeker de raaf, maar ook de wolf is soms een aaseter.
Maar het probleem is dat de gemiddelde boswachter z’n bezoekers niet wil confronteren met een dood dier op het pad. Sinds de oertijd zijn we dat namelijk ontwend. Wat mij betreft moeten we er maar letterlijk en figuurlijk overheen stappen. Want de wolf heeft dit nodig. Dus breng uw overleden huisdieren naar het bos. Daar zijn ze nog van nut.

bijdrage van Hans den Haan

Columnisten hebben de vrijheid hun mening te geven en hoeven zich niet te houden aan de journalistieke regels voor objectiviteit. 
Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen