Hans den Haan over “Het Moordgat”

Foto:

Een paar jaar geleden. Het was koud en er lag sneeuw. En ik dacht: de kans om het Moordgat tekenvrij te bezoeken.

Zonder griezelbeestjes. Want teken houden niet van kou en sneeuw. Dan slapen ze.

Het Moordgat, een heideven met een verhaal, ligt op de Appelse heide. Aan de noordwestzijde bos en aan de zuidzijde een heidegebied, dat vrijwel overal is vergrast. Het heide-gedeelte heeft geen paden. Het bosgedeelte overigens ook weinig. Het is niet bedoeld voor recreatie.

Dus om bij het Moordgat te komen moet je door het hoge gras. Al is het eigenlijk niet de bedoeling dat je daar gaat wandelen. Maar ik wou het meertje toch minstens eenmaal gezien hebben. Omdat er een leuk verhaal over verteld wordt.
Soms zijn er gewone dingen waar je naar verlangt om ze te zien. Zoals de pestvogel. Hij trekt in de wintermaanden in grote groepen ons land in. Al is het niet ieder jaar prijs. Hij vertrekt vanuit Scandinavië. Ik zou hem zo graag eens zien. Maar het is me nooit gelukt.
Vogelliefhebbers melden elk jaar waar ze groepen pestvogels gezien hebben. Vaak gewoon in een woonwijk. Maar dat is altijd hier ver vandaan.

Iets wat ik ook één keer gezien wou hebben is het Heidensgat. Een zogeheten leemkuil in de buurt van Hoog Soeren. Want ook daarover is er een bijzonder verhaal. Immers: “Diep in het Heidensgat. Begraven ligt een schat. Wie hem bij volle maan weet uit te spitten. En daarbij zwijgen kan, zal hem bezitten.”
Niets voor mijn tante Jo. Want zij kan überhaupt nooit zwijgen.

Dit was het liedje dat de Spinjuffer zong. Die woonde in een holle beuk bij Apeldoorn. In het Kruisjesdal. Zij spon het levenslot.
Een onbezonnen meisje stak eens haar hoofd in het gat in de boom en riep: “witte juffer, spin-ie nog altied”. Zij werd ogenblikkelijk bij haar hoofd gegrepen en voorlopig niet los gelaten. Pas toen het donker was mocht zij gaan. Maar de spinster stuurde het kind een lichtje vooruit, zodat deze gemakkelijk de weg naar huis kon terugvinden.
Eens woonde een vrouw met haar twee zoons in de buurt van Hoog Soeren. Toen zij ziek werd kon zij niet meer werken. Maar er was sowieso al veel te weinig inkomen. De zoons besloten ten einde raad hun laatste kalf op de markt in Apeldoorn te verkopen. Uiteindelijk kregen zij een goede prijs. Maar ze moesten in het donker weer terug. Langs de spinboom. En de juffer.
Daar zong de spinvrouw haar liedje.
Een schat in het Heidensgat? Dat was een kans om wat geld te verzamelen.
Uiteraard gingen de mannen bij de eerstvolgende volle maan naar het Heidensgat. Bij de diepe kuil zagen zij een blauw lichtje boven het zand ronddwalen. De juffer wees hun precies de plek om te graven. En ze begonnen te spitten.
Maar toen ze de kist naar boven wilden halen bleek deze loodzwaar. De jongste dreigde toch zijn greep erop te verliezen.
“Holde vast,” riep de oudste. Maar hij had gesproken en de kist zonk weer naar de diepte.
Die ligt er dus nog steeds. U zou een poging kunnen wagen als het gebied inmiddels niet het label “streng verboden toegang” heeft gekregen. Het is rustgebied voor het grofwild.

Er lag eveneens sneeuw toen ik met de plaatselijke boswachter op weg ging naar het Heidensgat. Waar ik wat foto’s heb genomen.
Maar daarna deed de boswachter nog een “grand tour” met mij. Door een ander rustgebied waar we zeker wild zouden zien. En dat was zo.
Het Heidensgat kon ik dus afstrepen op mijn lijst van wensplekken. Maar het Moordgat op de Appelse hei bleef over. En op het moment dat de teken zich koest zouden houden, kon ik een poging wagen.

Want wandelen door het hoge gras, in warmere tijden, dat betekent gevaar van teken. Vroeger dacht ik nog dat teken zich uit de bomen laten vallen. Op schapenruggen. Maar sinds er tekenvoorlichting is, weet ik wel beter. Teken hebben hoogtevrees. Ze blijven in het gras. En daar loeren ze vooral op blote benen. Die vinden ze het fijnst. Om mee te beginnen. Want ze kruipen vervolgens omhoog naar de zachte huiddelen. Die vinden ze sexy. En daar graven ze zich in.
Welke schepper heeft dit bedacht?

Ik had eens een teek die verwijderd moest worden. Dat deed de dokter, want het was een hardnekkig exemplaar. Zelfs met mijn kurkentrekker kreeg ik hem er niet uit. De dokter bracht me naar een zijkamer met een ligbank. En hij heeft me eerst plaatselijk verdoofd. M’n buik, want dat was het tekenwalhalla bij uitstek. Lekker zacht en romig.
Ik vond het wel fijn, die verdoofde buik. Maar het moest eerst even inweken.

Dus zei de dokter: “Ga maar lekker inweken. Ik ontvang intussen een andere patiënt.”
Hij ging terug naar de spreekkamer en riep: “Volgende patiënt.”
Dat bleek een vrouw met een probleem.
Zoals gezegd, lag ik in een apart zijkamertje, de tussendeur dicht. Maar ik kon alles horen wat er in de spreekkamer werd gezegd. Dat was natuurlijk niet de bedoeling. Maar de dokter had zich waarschijnlijk nooit gerealiseerd dat de deur geluid doorliet.

De dokter raakte dus in gesprek met de volgende patiënte. Om het netjes te zeggen: dat was een nogal intiem verhaal. En het was niet zo fijn dat ik kon meeluisteren. Daar had ik ook geen behoefte aan. Waarom heeft de dokter me niet vooraf van watten voorzien? Voor in m’n oren.
“We gaan er wat aan doen,” hoorde ik de dokter zeggen.
En vervolgens wat klopgeluiden en gezoef. Ik kon me er geen voorstelling van maken wat daar gebeurde.
Gelukkig kon ik door de deur heen niet zien wie de patiënte was. Als ik haar bij de Albert Heijn zou tegenkomen, zou ik wellicht niet de verleiding kunnen weerstaan om te vragen: “Is het opgelost?”

Maar de dokter keerde terug bij mij. Gelukkig maar. Hij moest natuurlijk eerst z’n handen wassen.
Vervolgens begon hij vakkundig aan de teek te trekken. En die protesteerde: “Ik zit hier net zo lekker.”
“Hij is verdomd weerspannig,” zei de dokter nog.
Maar uiteindelijk gaf hij zich gewonnen.

Maar waarom ging ik naar het Moordgat? Omdat er ook over die bijzondere plek een leuke sage is. Daar wou ik het eigenlijk over hebben. Want de sagen rondom Nijkerk staan weer in de belangstelling.

Het Moordgat is een van die meertjes die vroeger als schapenwasplaats werden benut. Het was de carwash voor het blatend gedierte. Dit maakt de huidige kolk en haar omgeving niet minder spookachtig.
Het Moordgat is vooral beroemd geworden omdat het eens werd geconfronteerd met een EBT. Een eigenwijze behekste turf.
Op een naburige boerderij de Ahof verzamelde men de turven die men in dit veengebied had gewonnen. Maar één turf lag midden op het pad. Het had waarschijnlijk de kar verlaten, omdat het meende zijn eigen weg te moeten gaan. De boer trachtte de turf op te pakken. Maar het ding vond zichzelf blijkbaar te gewichtig om als brandstof te dienen en werd uit protest zo zwaar dat er geen beweging in te krijgen was.
Dat was een uitdaging voor de sterkste boerenknechten. Maar niemand kreeg de turf van de grond getild. Het ding hield stand. Het was een eigenwijze behekste turf. Vermoedelijk het wrange product van de duivel.
Natuurlijk was er maar één remedie. De paters van het naburige klooster zouden met wijwater de turf wel eens even mores leren. Dat hielp, want de turf liet los.
Omdat men die turf niet meer in de buurt van de boerderij wou hebben, heeft men het ding op een kar gelegd. Met een paard zonder teugel. En onder aansporing van passende gebeden liet men het edele dier zelf zijn weg kiezen. Die was geïnspireerd. Het galoppeerde in sneltreinvaart naar het Moordgat. De turf wou blijkbaar weer terug waar hij vandaan was gekomen. Daar gooide de boer het met een fraaie boog in het water.
Maar de volgende dag werd het turfblok weer doodleuk aangetroffen op de droge oever van het meertje.
Opnieuw was de turf niet meer in beweging te krijgen. De paters werden er weer bijgehaald. En de turf weer in het water geworpen. Maar iedere volgende dag was het weer hetzelfde liedje. De paters konden wel aan de gang blijven. En de voorraad wijwater was beperkt. Dus gaf men het uiteindelijk op.
Wel schoof het turfblok elke dag een stukje op richting de Ahof. Oude bewoners van de Veluwe, die de streken van het Boze kenden, wisten wel wat er loos was. Als het blok na zijn langzame tocht naar de Ahof opnieuw bij de hoeve zou aankomen, dan zou deze tot op de grond afbranden. En inderdaad is de boerderij jaren later door een vlammend en hels vuur verteerd.

Maar m’n tocht naar het Moordgat, die ijskoude dag, was een hele opgave. Via de noordzijde kun je er al helemaal niet komen. Omdat je door dicht struikgewas moet. Dus dan maar vanaf de zuidkant. Eerst door een weiland en dan over de heide, waar je telkens wegzakt in de sneeuw en bijna struikelt. Zo ongelijk is het. En dat Moordgat is ook nog eens lastig te vinden in dit moeilijk toegankelijke gebied. Maar toen ik het uiteindelijk vond, was dat voor mij een belevenis. Al mogen jullie het niet verder vertellen. Want ik mocht daar eigenlijk niet komen. Zo ver weg van de paden. En in een kwetsbaar natuurgebied.

bijdrage van Hans den Haan

Columnisten hebben de vrijheid hun mening te geven en hoeven zich niet te houden aan de journalistieke regels voor objectiviteit. 
Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen