Hans den Haan over De Hulshorster kolenkachel

07 okt 2022, 15:38 Nieuws
2022 01 07 hans den haan 1 1 1

Vroeger toen het NS-station Hulshorst nog een echt station was, was dit een fijne uitvalsbasis voor boswandelingen.

Op koude ijsdagen ging ik daar eerst even opwarmen in het wachthok. Dat was een piepkleine wachtruimte, waar een grote kolenkachel voor de warmte zorgde. Dat was luxueus wachten.

Het deed me denken aan wat Rudolf Steiner (stichter van de antroposofie) ooit vertelde. Het was zijn eerste bijzondere ervaring. Hij zag een oude vrouw uit een houtkachel kruipen. Nu heeft Steiner in zijn boeken, volgens mij, heel wat uit zijn dikke duim gezogen. Maar dat hij dit heeft meegemaakt, dat geloof ik meteen.

Maar wat doet een geest in een kachel? Was het een van de gedaanten van Vesta, de godin van het haardvuur? De Griekse Godin, die inmiddels al behoorlijk oud moet zijn.

De NS heeft station Hulshorst al lang geleden opgeheven. Te weinig uit- en instappers. Nu razen de treinen er met 140 kilometer per uur langs. Instappen is dan wat lastig.

Maar ik mis nog steeds die fijne warmte van de Hulshorster kolenkachel. Ik ging daar wel eens lekker zitten lezen. Dat spaarde weer energie thuis uit. Ik dacht er zelfs aan om er te gaan koken. En maaltijden te reserveren aan andere wachtenden. Boerenkoolstamppot in de aanbieding.

Vroeger thuis, in de jaren vijftig, hadden wij twee kolenkachels. Een in de voorkamer en een in de achterkamer. De laatste was ’s winters nooit in gebruik. De tussendeuren (met glas in lood!) gingen dicht. Toen we een gaskachel kregen, werden die deuren eruit gesloopt. Wat een ruimte in de winter!

Boven in het huis was er helemaal geen verwarming. Behalve op de kamer van mijn zus. Die kon haar huiswerk niet maken in de kou. Zij had een oliekacheltje. En veel bezoek. Mensen die even op temperatuur wilden komen.

Mijn vader vloekte zelden. Maar als ’s morgens de kolenkachel uit was, dan ging hij van stal. Die moest dan weer aan de praat gekregen worden. Dat was een heel gedoe. Eerst de oude kolen eruit halen, nieuwe kolen erin. Daar bovenop wat oude kranten en wat spiritus. En fikkie stoken maar. Als het was gelukt, dan had hij recht op een sigaartje. Dat brandde meteen.

Mijn broer zat weleens op de kachel. De benen aan weerzijden. Ik kan het me niet meer precies herinneren. Maar hij moet dat gedaan hebben toen de kachel niet meer vol brandde. Anders moest hij op de blaren zitten. En de voortplanting zou dan ook in gevaar gekomen zijn.

Als kinderen zaten wij eens per week voor de kachel in een teil met water en sop. Lekker weken vieze kinderen. Er waren twee teilen. Een grote en een kleine. Als jongste zat ik altijd in de kleine. De lange slungels in de grote.

Later werd de kledingkast omgebouwd tot een douche. De teilen werden toen omgetoverd tot bloemenbak.

Eens in de zoveel tijd kwam de kolenman langs om steenkool te bezorgen. Dat heette eierkolen. Hij sjouwde grote zakken naar het zogeheten kolenhok. Als hij de steenkool erin deponeerde, dan stoof het lekker. Het was niet echt het gezondste beroep.

Hij leverde ze altijd per mud. Ik heb nooit geweten wat precies een mud is. Totdat ik in een kruiswoordpuzzel de vraag tegenkwam “oude inhoudsmaat”. Een mud is gelijk aan vier schepel en zes sester. 27 mud vormt een last. Daar komt het woord “last” vandaan. Want 27 mud versjouwen is een hele last.

In de winter moest je soms van je ouders kolen gaan scheppen. Dat wil zeggen: ze verplaatsen naar de meegenomen kolenkit. Met behulp van een grote schep, die we later tot opscheplepel van de zuurkoolstamp hebben omgetoverd. Voor de grote eters. Mijn broer had twee kolenschoppen. Maar dat betekende wat anders.

Het kolenhok hebben we later omgebouwd tot duivenhok. Een hobby van m’n broer. Nadat de duiven definitief waren uitgevlogen werd het hok nog wel eens het verblijf van uit het nest gevallen vogels. Dat waren vooral merels. Er werd dan een klein gat in het gaas gemaakt om de ouders de gelegenheid te geven om het jong te voeden. Dat ging altijd goed.

Sommige katten konden uren naar het hok zitten staren. En maar miauwen. Ik wil die vogel. Geen kans, mevrouw snorhaar.

We hebben ook wel eens een geit geherbergd in het hok. Die was niet uit het nest gevallen. Maar dat is een heel verhaal. Mijn vader was hoofd ener school. Feitelijk drie scholen tegelijk. Later werd hij gewoon de directeur genoemd. Bij die school was een kinderboerderij. En daar was dus die geit. Die had blijkbaar psychische problemen. Ik kan het me niet meer precies herinneren. Maar uiteindelijk werd zij bij ons thuisbezorgd door iemand die een grote auto had. Het Leidens geitenvervoer.

Het moet achteraf een klerenbende zijn geweest op zijn achterbank. Hij noemde zijn auto daarna het Keutelparadijs.

De geit mocht ook wel eens loslopen in de tuin. Maar toen zij de gloednieuwe tuinstoel bestrooide met keutels, was het “ weer gauw z’n hok in”.

Hoe het met de geit is afgelopen weet ik niet meer. Zij kreeg wekelijks therapie en werd uiteindelijk genezen verklaard. Zij zal wel weer op de kinderboerderij zijn beland. Als de verloren zoon, die veel te vertellen heeft.

Maar kolenwarmte is lekkere warmte. In Polen doen ze er nog uitgebreid aan. Totdat bleek dat de goede stookkolen uit Rusland komen.