Mensen vragen mij wel eens: nu de wolf erbij is gekomen, is nu het wilde zwijn nog steeds je favoriete wilde dier?
De wolf immers is nog mysterieuzer dan het everzwijn. Nota bene een dier uit de sprookjeswereld, die wolf. De wolf heeft de Efteling gehaald, maar het zwijn niet.
Op zich ben ik niet zo wolfs. Maar ik ben blij dat hij er is. Maar toen we laatst op de TV in het acht-uur-journaal een (weliswaar heel dik) zwijn een wolf zagen wegjagen bij het boscafé de ronde drinkpoel, toen zag onze wolf er toch wel even uit als een sneue herdershond. Oma’s keffertje, staart tussen de benen. Dus of die wolf nou echt zo stoer is?
Maar een dier dat inmiddels beslist bij mij hoge ogen gooit is de gans. De wilde dan wel te verstaan. Niet die slome parkganzen in hun witte speelpakjes. Met name de grauwe gans.
Maar is-ie niet, als graspeuzelaar, een plaag voor de boeren? En voor Schiphol? Met name voor het opstijg- en landverkeer? Moeten ze daar niet quasi-sperwers en ‘s lands nationale ratelaar inschakelen om ze te verjagen? Nou feitelijk zetten ze daar de vogelradar in, en verbouwen ze gewassen die niet aantrekkelijk zijn voor ganzen. Zoals augurken en oliepalmen.
In 1940 hadden we in Nederland nog maar een paar grauwe ganzen. Het was een zeldzame vogel. Toen is hij geherintroduceerd. En inmiddels hebben er meer dan een miljoen. Nog niet zo’n grote plaag als de Nederlandse mens, met z’n 17.591.394 exemplaren. Maar toch.
Wat vind je nou zo leuk aan de gans? Dat wordt mij wel eens gevraagd. Gak en kak, dat is Neerlands gans. Meer is het niet.
Nou moet ik zeggen: als ik zo’n gans in z’n eentje in de wei zie zitten, dan ben ik niet zo onder de indruk. Kon beter. Maar als ganzen gaan vliegen, dat is heel wat anders. Ik kan het niet helpen. Maar ik vind het indrukwekkend. Wat een schoonheid zit er in hun vlucht. Daar zou een vlucht wilde zwijnen niet aan kunnen tippen.
Dan heeft de gans sjans. Bij mij. De vliegende gans is een gans andere gans.
Het is jammer dat ik hier mijn talloze filmpjes van vliegende ganzen niet kan laten zien. Opgenomen in Eemse streken. Maar het is ook moeilijk uit te leggen. Je moet het zien, die schoonheid. En hoe ze hondstrouw altijd voor die V-vorm kiezen. Wat een discipline.
Zelfs reeds in mijn jeugd was de gans een mythisch wezen. In de jaren vijftig was dat. Volgens mijn moeder waren zij de aankondigers van de kou. “Zie, de ganzen trekken zuidwaarts,’ zei zij dan. “De kou komt eraan.” En dan wisten we het: berenvellen uit de kast. En toen kon het nog echt koud zijn. Achteraf begreep ik dat ze alleen maar naar een ander weilandje gingen.
Maar dat doet niets af aan de vlucht van de gans. Als ze opvliegen, dan zie je toch wel dat de opvliegende types het voortouw nemen. Die hebben de minste opstartproblemen. En helemaal prachtig is het als ze gaan dalen. Geen vleugelslag meer, maar sierlijk glijden door de lucht. Dan enig rondzweven over de groep soortgenoten. Wat laatste vleugslag. En hun plek gevonden.
Zo’n groep ganzen. Het is een en al gezelligheid. Een en al gekwebbel. De laatste nieuwtjes. Heb je het al gehoord? Waar vinden we het fijnste knabbelgras? Zo gaat het maar door.
De eenzame gans. Hij bestaat niet.