Onderstaand is een waar gebeurd verhaal over een virus.
Het is opgeschreven door de overgrootvader van (voormalig huisarts) Harrie Smorenburg. Het speelt zich in ieder geval voor of in 1888 af. Het boekje is al jaren in het bezit van de familie Smorenburg. Nog steeds, als je het hele stuk leest, maakt het indruk hoeveel mensen er toen zijn overleden.
We publiceren dit verhaal - weliswaar in oud Nederlands geschreven, maar goed te begrijpen - om de ernst van een pandemie te onderstrepen Het komt uit het schrijfboek van het gezelschap "Onderling Nut en genoegen 1888" 10 september.
Geachte vergadering leden van onderling Nut en Genoegen
Uwe uit Mij gedachte heeft getrokken ……….om heden
Avond de moeite acht ze in reede U te brengen
Zoo heb ik tot titel gekozen de drie Wezen
De oorzaak van influenza
Een herinnering aan mijn jonge mans tocht;
Ik reed op een morgen vroeg van stee
Om Mijne klanten te bezoeken
Maar toen ik zoo reed in Mijnne wagen
Kwamen er veel gedachten in Mijn brein
Ik dacht Mij juk is zwaar te dragen
Zou een andre last niet lichter zijn
Hij vertelt op rijm dat hij met zijn kar vol kruidenierswaar langs de huizen gaat
In elk huis was er wel een kind of een ouder overleden
Omstreeks het middaguur komt hij bij een huis
Ja kijk eens even in het rond
Die thans hun kroost nu gaan beweenen
Daar de Influenza hun verslond
Hij zwaait zijn schepter hier en daar
En brengt veel menschen in gevaar
Ja kind en Grijsaard voert zij mede
7 kinderen overleden en de grootouders.
Om even later te vervolgen.
En ziekte heerste er toen in die dagen
’t Was overal waar ik Mij bevond
De Man lag ziek; de vrouw ging klagen
Of elders waar de dokter stond
Voor de ligerstéé van een rijke man
Waar aan hij iets verdiennen kan
Toen kreeg ik een kruiszing door ’t lijf
Een treurtooneel lag voor Mij oogen
Een huisgezin in groote nood
Ik was met het lot helaas bewogen
Ik voelde Mij terhalve dood
En stond verslagen en bevracht
Waarom zoo had ‘k niet verwacht
Het gezin bestond uit vijf personen
Drie kinders en een man en vrouw
Die door de liefde en door trouw
In hun eigen huisje mogten wonen
Nog kort te voren aangekocht
En door arbeid bijeen gezocht
De kindren stonden om Mij henen
Zij deden anders niet dan weenen
De oudste was een jaar of tien
Toen ik bij het bedstee kwam
En van de vrouw nog iets vernam
Zij begon deze woorden overluid
Mijn God ,Gij heeft Mijn man genomen
Wat moet er van die weezen komen
Zij riep haar kindren die ras kwamen
En hare woorden ook vernamen
Komt kindren wilt nog even kijkken
Na Uwen moeder die nog leeft
Want morgen vind Gij hier twee lijkken
Te jong o God dat Gij dit geeft
Maar ik bid U enkel nog voor deze
Dat Gij o God zorgt voor de wezen
Harrie Smorenburg: "Dit verhaal is verteld op 6 oktober 1888. Er werd geld opgehaald voor de wezen. Bijna huis aan huis waren er doden te betreuren. Toen wisten ze nog niet goed wat er met virussen moest gebeuren. Nu wel , daarom…… houdt afstand.
Zodat er nu ook niet grote aantallen wezen komen."
Zo moet het dus niet