Hans den Haan over : "Atlantikwall"

22 sep , 9:00 Columns
2022 01 07 hans den haan 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 6 1 1
Ik ben nu 74 jaar. En met mijn inmiddels wat schrale gezondheid zal ik misschien nog zo’n tien jaar te leven hebben voordat ik vertrek. Naar de astrale wereld. Wat niet erg is. Maar elk jaar heb ik een periode waarin ik alvast oefen voor de rust in het hiernamaals. Andere mensen noemen dat vakantie.
Ik ga meestal naar een plaats met een naam die zoveel mogelijk op mijn eigen naam lijkt. Daar voel ik me thuis. Namelijk De Haan in België. Ze hebben daar ook een boom met bijzonder grote eikels. Die ze simpelweg Arnoud noemen. En als ik daar eind augustus kom zijn die eikels net gevallen. Na aankomst ga ik meteen kijken. Want ik houd van grote eikels. Maar dit terzijde.
Het is ook de enige Belgische kustplaats, waar ze geen catastrofale muur van flatgebouwen langs de gehele kust hebben neergezet. Die, wat het bouwkundig ontwerp betreft, zo met elkaar vloeken dat je daar lopend maar beter niet al te lang naar moet kijken. The wall of terror. Aan de kust zijn de Belgen een ster in lelijkheid. Behalve in De Haan aan Zee.
Het fijne van vakantie is vooral ook dat je eens geen kranten leest. En ook het NOS-journaal niet volgt. Wat een betrekkelijke rust geeft.
Iedere ochtend thuis sta je vrolijk flierefluitend op. Je blote voeten zuigen zich verheugd vast aan het Novilon. En al ploppend begeef je je naar de bank beneden, waar dankzij de hond de krant al voor je klaar ligt. En dan neem je het wereldnieuws tot je, waar je over het algemeen niet vrolijk van wordt. Waarna je met een stevige kop koffie en kandijkoek probeert weer wat fleurigheid in je leven te verkrijgen. Maar op vakantie is dat anders. Dan is de grootste zorg de vraag: waar zullen we vandaag weer eens heengaan?
Maar terug naar België. Het meest intrigerend vond ik toch wel de zogeheten Atlantikwall Raversyde bij Oostende. Een van de best bewaarde restanten van de Duitse kust-verdedigingslinie, met meer dan zestig bunkers.
Alle ongeflambeerd, omdat de invasie plaatsvond in het enige kustgebied waar de Duitse Organisation Todt was vergeten een gebunkeerde verdedigingslinie neer te zetten: Normandië.
Atlantikwall Raversyde. We gingen erheen op een dag dat het flink wou waaien. Reeds bij de tramhalte Raversyde Domeinen vlogen de bladeren ons vrolijk rondom de oren. Maar het was zonnig en warm. En redelijk vroeg in de ochtend een strand dat nog van badgasten verstoken was. Zo ook van strandpaviljoens. Maar dat laatste dag in dag uit.
Geen badgasten? Daar moet je voor aan de Nederlandse kust komen. Waar je bij zomers weer al vanaf acht uur ’s morgens je auto niet meer kunt parkeren. En als het toch lukt aan het eind van de dag vijftig euro moet betalen. Terwijl de enige prestatie die geleverd werd het feit is dat je auto op een voorheen lege plek mocht staan. Dat is gemakkelijk verdienen.
Vanaf de tramhalte Raversyde Domeinen moet je eerst de duinen überqueren. Zeg maar beklimmen en afdalen. Via een trap die in eerste instantie tot de hemel lijkt te reiken. Petrus staat bovenin al te zwaaien. Maar hijgend boven aangekomen gaat het alleen nog maar bergafwaarts. Je belandt uiteindelijk beneden op de Duinenstraat. Die volgens de routebeschrijving naar het Atlantikwall-museum leidt. Al lopend word je wel een beetje wanhopig. Want je denkt: wanneer komt dat museum nou eindelijk eens? Niets dan duinen en konijnen. Gelukkig wel wat duindoornstruiken. En een vakantiepark.
Maar dan zie je links een soort gebouw waar vlaggen wapperen. En dan ben je er.
Wij gingen er feitelijk heen voor de fototentoonstelling van de Atlantikwall-bunkerfoto’s van Stephan Vanfletteren. Niet Van Fletteren. Want het is een Belg.
Het schijnt een wereldberoemde fotograaf te zijn. Maar als betrekkelijke cultuurbarbaar wist ik van niets. Gelukkig kent mijn vriendin alle beroemde fotografen. Net zoals ze alle kannen en kruiken kent. Rörstrand Estrella, Kaj Franck, Santo Ceramiche, Van Knodgen, Arabia, Olie en azijns set Barok Art Nouveau, noem maar op. Ik had er nog nooit van gehoord.
Bij “Tussen Kunst en Kitsch” weet zij ogenblikkelijk welke kan het precies is en hoeveel hij waard is. Nog voordat de kenner een woord gesproken heeft.
Maar goed. In het museum was inderdaad die fototentoonstelling. Hoewel het voorbij de kaartjesknipcontrole was, mochten wij er gratis gaan kijken. Je loopt er langs een verzameling schiet- en pief-paf-poef-oudijzer naar geheel achterin het museum. Daar ga je een aardedonkere gang in. In een al even donkere ruimte, aan het eind van die gang, diep in de duistere Aarde, worden er op een groot beeldscherm de foto’s vertoond. Dat gaf enig licht, zodat wij konden ontwaren waar de banken waren waar je op kon zitten.
Ik wil niet overdrijven. Maar het was bijzonder indrukwekkend.
Niet het minst door de aangrijpende begeleidende muziek. Een geheel van klanken waarvan ik ogenblikkelijk een CD zou willen hebben. Zoals ik die ook graag zou hebben van de muziek van de film Alien. Maar die staat niet op CD.
Het is moeilijk te beschrijven. Maar het is een doorlopende klank van bijna ijzingwekkende tonen. Soms laag en brommend, soms hoog. Met soms erdoorheen flarden van de toespraken van Adolf Hitler en nazi-marsmuziek. Die weer langzaam wegijlen in het niets. Het geheel geeft je een goed beeld van de oorlogstijd vanuit Duits perspectief. En dat enkel door geluid. Geluid doet veel met je ziel. Het is alsof je terugkeert naar een tijd die je zelf nooit hebt meegemaakt.
In dit geval bij de fototentoonstelling word je je vooral ook bewust van de Duitse naziwaanzin.
Muziek doet veel. Wat me doet denken aan de muziek of feitelijk de basische toon tijdens de opening van de film The Shining. Wanneer we van bovenop een auto zien rijden door het Amerikaans Rocky-Mountains-landschap. De film-enthousiasteling weet wat ik bedoel. De rest van de film kon me niet bekoren, want voor de kenner van spookverschijnselen zeer onwaarschijnlijk. Zoals altijd heeft Stephen King weer zwaar overdreven.
Geluid kan je in de stemming brengen. Zoals bij de tentoonstelling van mechanisch bewegende zogeheten levensechte dinosauriërs-modellen lang geleden in Leiden. In het voorportaal klonk toen een intens stormgeluid. En dat maakte dat ik me volledig kon verplaatsen naar de oertijd. Ik zag het allemaal voor me. Eenmaal in het museum zelf kwam de deceptie. Het waren enkel maar mechanisch bewegende zogenaamd levensechte dinosauriërs-modellen. Lange neus, dikke wijsvinger.
Maar goed, de zwart-witfoto’s van de bunkers waren ronduit indrukwekkend. Totaal van enige humor verstoken. Vooral de betonnen kolossen aan de Noorse kust. Te midden van kale rotspartijen met de kolkende en schuimende zee op de achtergrond. In deze bunkers kreeg het kwaad gestalte. Eén fort grijzend met drie monden boven elkaar. Een ander met lege gaten als schedel-oogkassen.
Eenmaal terug uit de duisternis en de kale hardheid moest ik weer even wennen aan de vrolijke zomerwereld. Vogels die zich van geen kwaad bewust waren zongen nog steeds een uitbundig lied. Waaronder de duinknormerel.
Het euvele plan om de gehele wandeling langs de ruim zestig bunkers te gaan lopen werd verijdeld door de schoenen van mijn vriendin. Ze waren niet geschikt voor duinpaden. Al waren sommige daarvan redelijk versteend.
Het is ook de enige wandeling waarbij op de overzichtskaart stijgingspercentages worden vermeld. Neem je klimtouw en karabijnhaken mee. Volgend jaar maar weer proberen.
Op de wandeling terug naar de tramhalte bleek het bij de duinen-oversteek daar waar wij voorheen bergafwaarts gingen bergopwaarts te gaan en daar waar wij voorheen bergopwaarts gingen bergafwaarts te gaan. Daarover waren wij niet verbaasd.
bijdrage van Hans den Haan
Columnisten hebben de vrijheid hun mening te geven en hoeven zich niet te houden aan de journalistieke regels voor objectiviteit.