De afgelopen week was het een jaar geleden dat mijn vriend Klaas is overleden. 73 was hij.
Uitgezaaide blaaskanker.
Het was een goede gelegenheid om zijn graf op de begraafplaats Westerveld in Driehuis te decoreren
met bloemen van mooie pluimage. De witte rozen met roze sluier waren bij Intratuin in de
aanbieding. Dus dit was onze kans. Het was nu betaalbaar.
Ik ontmoette hem in 1979. Hij was een vriend van mijn echtgenote (in 2018 overleden). Maar ik heb
hem min of meer van haar overgenomen.
Het bleek namelijk dat wij het over vrijwel alles eens waren. Politiek, religie, noem maar op. Telkens
twee handen op één buik.
Alleen niet als het over popmuziek ging. Want daar heeft hij nooit echt van gehouden. En hij heeft
zich er ook nooit in verdiept. Elke popdans beschouwde hij als een simpel heupwiegen.
Maar in een Zwitserse gruyère-Stube was er opeens op de jukebox een popsong die hij leuk vond. Tot
mijn stomme verbazing.
Hij hield wel van de Dubliners. Wij gingen samen eens naar een concert. Maar hij dronk in de pauze
dan weer geen Guinness bier. Wat echt niet kan. De Dubliners en dan aan de muntthee. Hij was toen
streng anti-alcohol. Want voor zijn ouders was alcohol drinken de grootste zonde. Dus voor hem ook.
Jarenlang dronk ik in zijn aanwezigheid nooit een wijntje of biertje. Want dan werd hij heel boos.
Zelfs een gebakje met Cointreau was taboe.
Maar later werd hij wat minder strak in de leer.
Eigenlijk zagen wij elkaar elke week op een avond. Elke donderdag bij hotel-restaurant Mooi Veluwe
te Putten om er even wat te drinken en bij te kletsen.
Als je elkaar zo vaak spreekt krijg je wel een bijzondere band. Waar ik niet sentimenteel over wil
doen. Maar er zijn de verschillende onderwerpen waarover je feitelijk met niemand anders spreekt.
Eenvoudigweg omdat die anderen zich daar nooit in verdiept hebben of er geen affiniteit mee
hebben. Bij ons waren dat onder meer dingen die betrekking hebben op het paranormale.
Hij was de enige persoon die ik kende die ook naar alle ghosthunters-programma’s op de TV keek.
Dat zorgde sowieso al voor een uur gespreksstof.
Dus zo word je na de dood van je beste vriend opeens geconfronteerd met een gat in je leven, omdat
er wat bepaalde onderwerpen betreft geen gesprekspartner meer is. In ieder geval niet een die je
regelmatig ziet. Mijn vriendin, superlief, is toch te nuchter voor dit soort zaken. Weliswaar is ook mijn
zus zeer geïnteresseerd. Maar haar spreek maar een paar keer per jaar.
Verdriet om iemands overlijden is vooral gemis. Het feit dat iemand gewoon er niet meer is.
Ik had dat ook toen mijn moeder vele jaren geleden een hersenbloeding kreeg en niet meer goed kon
praten. Met haar kon ik altijd alle zaken met betrekking tot het leven bespreken. En ook wij waren
twee handen op één buik. Speciaal als het over literatuur ging. Daarover hadden wij eenzelfde
gevoel. En zo ook over politiek. Maar niet over het paranormale. Daar geloofde ze niet in.
Ik weet nog dat ik haar wou bellen om advies te vragen over iets. Een probleem met mijn
echtgenote, die toen een aanval van schizofrenie had. En dat ik de telefoon pakte. Maar toen besefte
ik dat ze een hersenbloeding had gehad en niet langer een aanspreekpunt kon zijn. Dat was pijnlijk.
Zij was weg voordat zij was overleden. Zij heeft nog tien jaar in een verpleeghuis doorgebracht. Maar
ik miste toen eigenlijk wel mijn destijds belangrijkste raadgever. Nu zijn er anderen.
Maar dan mijn beste vriend. Toch nog plotseling is hij er opeens niet meer. Nergens op deze Aarde
meer te vinden. En dat is zo bizar. Het dringt nauwelijks echt tot je door. "Hé joh, kom nou maar
tevoorschijn."
En nu op donderdag-namiddag, het moment dat ik altijd op de fiets op weg ging naar Mooi Veluwe
om hem daar te ontmoeten, voel ik me vreemd. En een beetje verloren. Hij zal daar nooit meer
komen. En in m'n eentje daar op het terras met mezelf over het paranormale zitten babbelen spreekt
me ook niet aan. Al kan ik me suf drinken aan wijn zonder dat er iemand boos wordt.
Maar op een dag, twee weken voor zijn overlijden, stelde hij mij een vraag. Toen hij nog in staat was
tot een ontmoeting in een restaurant in Amersfoort. Recht tegenover het station, want dan hoefde
hij vanaf de trein niet zo ver te lopen.
“Kan ik je mijn radio’s nalaten?”
Ik wist het: hij had ooit als hobby het opknappen van antieke radio’s. Maar eigenlijk heeft hij er na
zijn dertigste niets meer mee gedaan. Ze alleen maar opgeslagen in een bedrijf dat opslagruimte
verhuurt.
“Met antieke radio’s moet je zorgvuldig omgaan,” zei hij. “Als ze in handen komen van iemand die er
geen verstand van heeft, dan kan het levensgevaarlijk zijn. Want als je de stekker in het stopcontact
steekt, dan staat de hele radio onder stroom… ik heb het liefst dat je de stekkers eraf knipt.”
Ik stelde me iemand voor die totaal onder hoogvoltage stond. Zijn haren recht overeind. Ik kon het
niet laten.
Ik vond het goed. Ik dacht dat het maar een stuk of vijf of zes radio’s waren. Wist ik wat er allemaal in
de opslagbox stond. Ik was daar nooit geweest.
Na zijn overlijden heb ik ze zelf opgehaald bij Shurgard opslagwoede-bedrijf in Utrecht. Ik ben eerst
eens gewoon op de fiets gaan kijken in Utrecht hoeveel radio’s het er feitelijk waren. Je komt daar
voor een indrukwekkend hek te staan. Waar eventuele inbrekers sowieso voor terugschrikken. Dat
monsterhek kun je alleen maar openen met een code. Die je alleen via een geheime ruimtesatelliet
kunt binnenhalen. Ik had die code, maar die werkte niet. Het hek bleef gesloten. Hoe kon dat nou?
Op een zeker moment drong het tot mijn oude hersenen door. Ik stond voor het verkeerde
opslagbedrijf. Namelijk 1Box Self storage. Er staan daar twee opslagbedrijven naast elkaar.
Gebroederlijk bijeen. Of vijanden?
Ik was blij dat bij de ware Shurgard-opslag het hek toch echt open ging. Na mijn buitenaardse code te
hebben ingetikt.
Je hebt dan vervolgens een nummer van een kluis. En die moet je in het grote opslaggebouw weten
te vinden. Een hele zoektocht. Je komt er terecht in het lelijkste interieur van Nederland. Een stalen
labyrint, waarin je elk moment een monster kunt tegenkomen. Je voelt je er verloren en wanhopig.
Maar uiteindelijk aan de hand van de nummerwijsborden stond ik toch voor de opslagruimte van
Karel.
Ik had een instructie bij me hoe de stalen rolluikdeur te openen. Want dat is ook niet echt simpel.
Je stopt de sleutel in het slot, draait dit om en haal het slot er geheel uit. Met sleutel en al. En
vervolgens moet je een schuif naar rechts schuiven die zo vast zit als een muur.
Dan maar hulp bij de receptie gevraagd. Uiteindelijk liep er iemand met mee met een hamer. Want
dat was de enige manier om die schuif open te krijgen. Hoe moeilijk is het om bij een partijtje oude
radio’s te komen. Hoezo, luxe opslag?
Maar het moeilijkste kwam nog. Er bleek helemaal geen licht in de opslagruimte te zijn. En ook geen
raam, want het bevindt zich midden in het gebouw. Het was nog een wonder dat er wel licht op de
gang was. Zodat ik, nadat mijn ogen aan het donker gewend waren, nog iets kon zien.
Wat er in de box stond, daar was eigenlijk maar één woord voor: een hoop troep. Veel dingen in
dozen die zo te zien er al veertig jaar stonden. En ook losse dingen, zoals gestapelde langspeelplaten
en boeken. En hiertussen moest ik in het halfduister inventariseren om hoeveel radio’s het precies
ging.
Sommige stonden los en vrij. Andere waren in vuilniszakken ingepakt (die er al verweerd uitzagen) en
sommige in heel grote dozen. In ieder geval waren ze alle groot en robuust, die radio’s. Een enkele
uitgezonderd. Een paar waren kleine lieve schoothond-radiootjes.
Het was nog een hele uitzoekerij. Te midden van de muizenkeutels. Want in Utrecht heb je overal
muizen.
Uiteindelijk kwam ik uit op 23 oude radio’s. Dat was een beetje paniek.
Zoals de deur niet zonder hamer kon worden geopend kon hij ook niet hamerloos worden gesloten.
Dus kwam weer de medewerker van het bedrijf eraan te pas. De grote hamerman. Later de
hamerhaai genoemd. Ik wist één ding: bij het volgende bezoek moest ik een eigen hamer
meenemen. En een zaklantaarn.
Dat volgende bezoek was samen met mijn vriendin. Want zij heeft een grote auto geschikt om oude
radio’s te vervoeren. Zij had de achterlaadbak helemaal leeg en vrij gemaakt. Want het waren 23
radio’s. Sommige heel groot en heel zwaar.
En vrijwel allemaal beschadigd. Ontbrekende knoppen, ontbrekende achterwanden en bekrast. En
zeer stoffig. Veel radio-ruïnes.
Ik had dan ook niet mijn beste kleren aangetrokken.
Gelukkig hebben ze bij Shurgard grote trolleys, zodat je het spul wat gemakkelijker naar de auto kan
vervoeren. Alleen laat de bestuurbaarheid van die dingen soms wat te wensen over. Zodat je rechtuit
gaat, daar waar je de bocht om moet. Zodat je op de derde verdieping door het raam heen flikkert.
Het was over het algemeen heel wat tilwerk. Want oude radio’s zijn vaak loeizwaar.
Ook konden al die 23 radio’s niet in één keer in de auto. We hebben drie keer heen en weer moeten
rijden tussen Nijkerk en Utrecht. Met een radio-kerkhof achterin. De derde keer de volgende dag.
Want na twee keer heen en weer rijden waren we het wel zat. Ik kon toen al geen oude radio’s meer
zien. Had ik deze erfenis niet kunnen weigeren?
Maar het volgende probleem was de opslag bij mij thuis. Waar laat je 23 oude radio’s als je niet in
een kasteel woont? En ik ben zeker niet van plan om ze naar de vuilnisstort te brengen. De
gemeentewerf ziet me al aankomen.
Inmiddels staan ze opgesteld in mijn woonkamer tussen de bank en de piano. Sindsdien heb ik een
bijzonder interieur. Maar een liefhebber en restaurateur van oude radio’s mag ze meenemen. Die
weet hoe hij er mee om moet gaan. Voor een redelijke vergoeding. Ik moet ze echter nog
fotograferen om ze aan te bieden op een facebookpagina voor radioliefhebbers. Radiovrienden zijn
er genoeg in Nederland. Nog niet aan toe gekomen.
bijdrage van Hans den Haan