Een mens moet bewegen. Altijd maar stil zitten is geen optie. Zitten is het nieuwe roken.
Een aantal leeftijdgenoten die ik heb gekend hebben hun leven lang alleen maar stilgezeten. Zij zijn inmiddels allen overleden. Daarom wandel ik vier ochtenden in de week door de polder. Een kilometertje of vijf.
Zo ook onlangs.
Nog maar nauwelijks van start gegaan zag ik drie ganzen komen aanvliegen uit noordelijke richting. Ik ken alle ganzen in de wijde omgeving en heb ze namen gegeven. Ik zag het al gauw. Dit waren Wimpie, Henk en Balthazar de derde. Vrij jonge vogels met een grote onbesuisdheid. Onvoorzichtig, onbesuisd en buitensporig. Die gaan straks heftig landen, dacht ik.
Ik had ze al een tijdje gemist op hun vaste plek, nabij graspol 143A. En ik vroeg me af of ze daar ooit weer zouden terugkeren. Dan zou de ganzenclub daar weer compleet zijn.
Ik volgde hun vlucht en zag dat Balthazar linksaf sloeg daar waar hij rechtdoor had moeten gaan. Richting Schiphol. De andere twee vlogen onverstoord verder. Ze dachten: wat Balthazar doet moet hij zelf weten.
Nou kiezen ganzen niet voor een bepaalde route. Dat heeft jarenlange ervaring met de ganzenvlucht me wel geleerd. Ze vliegen lukraak. Soms willen ze neerstrijken, maar vliegen dan toch weer door. Vaak weer een andere kant op. Zomaar wat rondvliegen, het komt voor. Het zijn net ufo’s. Maar uiteindelijk landen ze daar waar het groen het groenst is en ze raaigras kunnen happen. Ofte wel het lekkerste knabbelgras.
Zo ook Wimpie en Henk.
Maar ik was afgeleid door al dit gevlieg. Daarom keek ik, toen ik verder liep, niet naar de grond. En dus zette ik m’n voet op de verkeerde plek. Precies op de plaatselijk verhoogde asfalt-rand van het polderweggetje. Mijn pootje zwikte om en ik belandde op straat. Gelukkig niet met een flinke dreun. Maar ik kon mezelf niet tegenhouden. Godzijdank was er in geen velden of wegen iemand te zien. Dus ik stond niet voor gek voor het volk. Maar wat nabije schapen stonden wel stiekem te gniffelen. Daar sturen we de wolf op af. Ik zal ze leren.
Ik moet zeggen dat ik ook wel eens op de fiets ben gevallen tijdens het eikelrijden. In de eikeltijd (als de eikels vallen) rijd ik graag met m’n band over eikels heen. Dat geeft zo’n leuk knappend geluid. Maar soms gaat het mis als een lekker dikke eikel iets te ver buiten m’n rijspoor ligt.
Ik verstuikte m’n enkel. Daar in de polder. Maar godzijdank niet die van mijn rechtervoet, die door een uitgerekte pees super-zwik-gevoelig is. Daardoor kan ik bijvoorbeeld niet meer schaatsen. Die voet zwikt ogenblikkelijk om bij elke ijsbetreding.
Ik heb die enkel vaak verstuikt. En heel wat keren ingebonden met drukverband. Zo vaak dat ik er zeer bedreven in werd. Wat weer handig was vroeger op de jeugdweken van onze religieuze club, waar kinderen ook nog wel eens hun enkel verzwikten. Al zat ik daar eigenlijk in de afwasstaf. Ik was expert enkelverband aanbrengen. En aardappelen schillen met de schilmachine. Dat kon ik ook heel goed.
Maar dit keer was het m’n linkervoet. En de mate van verstuiking bleek mee te vallen. Alles veerde weer lekker terug. En ook m’n oren zaten er nog aan.
Wel klapte ik met m’n rechterhand op het wegdek, wat twee schattige schaafwondjes veroorzaakte. Dat was niet fijn. Gelukkig miste ik op een haar na een vieze slak.
Mijn telefoon, die ik in m’n binnenzak van m’n jas droeg, kwam in m’n linkermouw terecht. Daar voelde ik een hard en plat object. Maar eenmaal weer opgestaan bleek m’n mobiel nog gewoon in die binnenzak te zitten. Die ik had afgesloten met een rits.
Ik dacht er verder niet meer over na en vervolgde mijn wandeltocht.
Ik hoopte dat de wondjes op mijn binnenhand niet zouden gaan bloeden. Want ik gebruik bloedverdunners. En eenmaal aan het bloeden stopt het niet zo gauw. Vampiers weten dat ook.
Dat bleek mee te vallen. Tot het tegenviel. Uiteindelijk liep er toch een klein spoortje bloed over mijn hand. Wel heel sierlijk. Ik had geen zakdoeken bij me. En ook geen pleisters. En m’n onderbroek wou ik er niet voor opofferen om m’n hand schoon te vegen.
Toch besloot ik m’n wandeltocht gewoon te vervolgen. Het wondje zou op een bepaald moment toch wel dichtgaan. Ik hield m’n hand in de wind om dat te bespoedigen. Alhoewel het eerder een wens was. Ik denk niet dat het echt helpt.
Ik kon uiteindelijk het spoortje bloed alleen maar verwijderen door het af te likken. Dat gaf meteen weer wat recycling van voedingsstoffen.
Ik sloeg rechtsaf in noordelijke richting. Wat koele wind met koeienlucht in m’n gezicht. Ik dacht nog: misschien kan ik bij een boerderij om een stukkie hansaplast vragen. Maar zo hard liep het bloed nou ook weer niet.
Maar verderop in de berm stond een auto van de muskusratten-vanger. Met daarop vrolijke ratten afgebeeld, die er duidelijk zin in hadden om te worden opgeruimd. In België eten ze die beesten op. Ze noemen het waterkonijn. De flaporen halen ze er eerst vanaf.
Zou deze rattenvanger van Hamelen misschien een pleister hebben? Want zo’n waterschapsambtenaar zal toch vast wel zoiets hebben liggen. Hij zal toch ook wel eens door zo’n muskusrat in z’n vingers worden gebeten. Heeft hij nog wel alle grijpstuivers aan zijn handen? Als ik zo’n dier was, dan zou ik dat zeker doen. Ik zou mijn dijkholletjes verdedigen.
En misschien had hij wel een kleine voorraad anti-tetanus-injecties. Een shotje daarvan zou ook niet verkeerd zijn. Maar ik dacht: laat maar zitten. Ik loop snel door naar huis.
Terug in de bebouwde kom brak echter de pleuris uit. Ik had de poppen aan het dansen. Ik voelde naar m’n metalen pasjeshouder, die ik altijd in de borstzak van m’n overhemd heb zitten. Want aan het lijf is veiliger dan in de tas. Immers m’n tas kunnen ze uit m’n handen graaien. Maar m’n lijf niet.
Maar m’n borstzakje was leeg. Ik had het suffe ding natuurlijk tijdens m’n val verloren. En het was nog een heel eind lopen naar de plek van mijn duikeling. Met bonkend hart liep ik er zo snel mogelijk heen. Dat was een extra stukje training. Maar ik was sowieso al kortademig van de spanning.
Als ik het niet zou kunnen terugvinden, dan moest ik twee bankpassen, een rijbewijs en een ID-kaart opnieuw aanvragen. En een OV-kaart, museumkaart, zorgpas, AH-bonuskaart en mijn abonnement van de kinderboerderij. Dus ik was niet blij. Ik dacht ook: waarom neem ik al dat plastic toch allemaal mee als ik alleen maar een wandelingetje door de polder maak. ID-kaart-controle zou ik zeker niet krijgen. En in de trein stappen is er ook niet bij. Al wou ik wel op de terugweg nog even langs de Albert Heijn. En een betaalpas en bonuskaart zijn dan wel handig.
Maar het is vooral het gevoel “wat ben ik toch dom geweest” dat knaagt. En een soort gevoel van machteloosheid.
Ik droom wel eens dat ik m’n pasjes kwijt ben. Dan ben je blij als je wakker wordt. Maar nu was het echt.
Ik liep me de sloffen uit het lijf. Ik had de plek van de val wel in zicht. En ik zag daar een vrouw langs lopen. Ik dacht: als ze bukt dan heeft ze mijn pasjes gevonden. Of misschien heeft al eerder iemand het aangetroffen. Of een hond. Laat zoiets toch gewoon op de grond liggen, mensen.
Gelukkig waren er niet veel wandelaars die ochtend. En hardlopers zullen er wel met hun neus overheen kijken. Een ruiter op een paard al helemaal. Want die zag ik ook in de verte.
De vrouw bukte niet en liep verder. Anders zou ik haar moeten inhalen. En ze was een heel eind weg.
Op de plaats van het ongeluk zag ik mijn pasjes niet liggen. Terwijl daar het gras vers gemaaid was. En zo’n goudkleurig schitterend ding in de zon kun je toch niet missen. Was ik het niet verderop verloren? De moed zonk me in de schoenen.
Nou ben ik wel eens eerder m’n pasjes kwijtgeraakt. Toen ik terugkeerde van Albert Heijn. Thuis in de tuin, ontdekte ik het. Je wilt dan ogenblikkelijk terug naar kasteel Van den Tweel. En onderweg overal in de berm kijken. Ook weer zo’n paniekgebeuren.
Toch trok ik toen eerst in de gang m’n jas uit. En daaruit viel de pashouder op de grond. Met een luide klap.
Hij was uit m’n overhemdzakje gevallen en in m’n jas in de voering beland op het moment dat ik in de tuin bukte om een onkruidje uit de bodem te trekken.
En daar in de polder op de plek des onheils … denkend aan die andere keer dat ik m’n pasjes kwijt was, kwam ik op een helder idee.
Zou dat harde ding in mijn mouw, dat niet mijn telefoon was, niet gewoon mijn pasjeshouder zijn geweest? En zat die, omdat ik een mouw heb met afsluitend boord, niet gewoon nog in die mouw?
Ik voelde en het klopte. Wat een enorme opluchting! Waarom had ik dat niet eerder kunnen bedenken? Dan had ik me niet zo ongerust hoeven maken. En ook niet helemaal in sneltreinvaart hoeven terug te lopen naar de plek van de val.
Het is in het begin alsof je het nog niet kunt geloven. Dat je ze echt hebt teruggevonden. Net zoals je het niet echt kunt aanvaarden dat je ze kwijt bent. En in de meest vreemde broekzakken gaat voelen. Is het echt zo?
Eenmaal bij de Albert Heijn besloot ik mezelf en m’n vriendin eens te verwennen met extra lekkere broodjes, met zalm en een flesje prosecco. En gebak toe. Een echt bed-and-breakfast-ontbijt. Want dat hadden we nog niet genomen. Om het te vieren dat mijn passenkindertjes weer bij me waren.
bijdrage van Hans den Haan