Hans den Haan over “Het huis te Eerbeek”

Foto:

Als ik een kasteel of een buitenhuis bezoek, dan vraag ik meestal meteen even of het er spookt.

Dat is informatie die ik goed kan gebruiken.

Ook de Veluwse boeren en buitenlui zijn wat dat betreft voor mij niet veilig. Al zijn er steeds minder buitenlui die de oude verhalen kennen. Sommigen zeggen dan: “Er is een meneer uit Nijkerk die er een leuk boekje over heeft geschreven. Lees dat maar eens.”
Ja, die ken ik wel.

Zo was ik ooit bij Ede op zoek naar de Broezebomen. Of feitelijk de rusteloze bomen langs de Ieperseweg. Die zijn altijd in beweging, ook al is het windstil.
De Ieperseweg is een bosweg in de buurt van het Huis Kernhem. Kernhem is tegenwoordig een belangrijke vindplaats van pannenkoeken.
Vroeger was de Ieperseweg een belangrijke verbindingsweg naar het reusachtige urnenveld de Hondslog. Tegenwoordig is het een simpel bospad vol eikels en dennenappels, waar mensen soms hun honden uitlaten. Totdat ze bij de rusteloze bomen aankomen. Daar gebeuren vreemde dingen. Spookachtige ontwikkelingen. Geen wonder, het is een weg naar een heidense dodenakker: de Hondslog.

De Ieperseweg is op geen kaart te vinden. Wel in België in het dorp Poperinge. Maar niet in de buurt van Ede. Als je ter plekke op zoek gaat heb je eigenlijk geen enkele informatie. Dus ben je aangewezen op een plaatselijke bewoner. Die vond ik in de persoon van een jonge vrouw die in een oud-Veluwse boerderij in de buurt woonde.
Bij zo’n boerderij kun je niet aanbellen. Je moet gewoon het erf oplopen en maar zien wat ervan komt. Of je al of niet wordt weggejaagd met de riek. Maar dat viel mee.
Er blaften twee honden tegen me aan en een spelend kind keek me aan met een blik van “jij bent niet mijn vader”.

Haar moeder, althans dat denk ik, kwam al gauw naar buiten gelopen. En ze had niet zoiets als: help, een vreemde vent op mijn erf. Maar goed, ik zie er ook netjes uit. Het erf oplopen is ook een soort alternatief aanbellen.
Ik legde uit dat ik op zoek was naar de Ieperseweg. Vanwege een boek over sagen dat ik aan het schrijven was. Dat was oké. Blijkbaar kwam er iedere dag wel iemand vragen naar de Ieperseweg.
En het mooiste was: zij wist waar die was. Feitelijk ging hij van start in de buurt van haar boerderij. Een simpel grindpad en daarna die eikels en dennenappels.
”Weet u ook de Broezebomen?” vroeg ik vervolgens.
Daar had ze nog nooit van gehoord. Dus moest ik zelf op zoek naar onstuimige bomen op een windstille dag.

Maar de Ieperse loopt tegenwoordig niet meer door tot de Hondslog. Als je nu nog een urntje wil vervoeren, dan moet je de Wekeromseweg oversteken. Maar het blijft reuze interessant bij het oude urnenveld. Zeker bij volle maan. Al zie je er niets van de urnen. Daarvan zijn er tien opgegraven. En de rest ligt nog onder de grond. Het is tegenwoordig een graanveld. Graan doet het goed op de as van oude heidenen.
Met de fiets kun je vanaf knooppunt 80 in de richting van 05 rijden. Vervolgens in de bocht naar links rechts het bos in. Het tweede veld rechts is het voormalige urnenveld. Het beste moment om te gaan kijken is drie uur ’s nachts. De enige heiden die nog niet naar de eeuwige jachtvelden vertrokken is, komt dan een rondje spoken. Maar in de regentijd moet je er wel wat modder trotseren.

Maar goed, als ik een kasteel of oud huis bezoek, dan vraag ik altijd of het er spookt. Zo hebben we het Huis te Eerbeek. Daar wou ik het eigenlijk over hebben. In Eerbeek zijn veel huizen. Maar er is maar één Huis te Eerbeek. Namelijk het landhuis aan de Prof. Weberlaan.
Professor Carl Weber was een zoöloog die van 1895 tot zijn dood in 1937 in het huis woonde. Hij hield zich bezig met de zoo-logie, de leer der dierentuinen. Zijn vrouw Anna Weber was algologe. Zij heeft in haar leven zo’n 50.000 soorten algen ontdekt en verzameld. Het was een glibberige boel in dat huis. Ik zei ooit dat zij de algenkoningin werd genoemd. Maar dat is niet waar.
Tegenwoordig is het Huis te Eerbeek een hotel. Maar je slaapt niet in het Huis zelf, maar in een dependance. In het huis willen ze geen vieze voeten.

Maar wat is zo interessant aan het Huis voor de sagenkunde? Het kent een sage die niemand kent. Het collectieve geheugen van Eerbeek is het glad vergeten.
Zelfs de bekende schrijver over de cultuurhistorie en de sagen van de Veluwe, Jac. Gazenbeek, heeft het verhaal niet meer uit het diepe kunnen opvissen. In ieder geval hield hij het erop dat er een witte juffer spookte. Dat wil zeggen: een jonge dame in een quasi-bruidsjurk van witte nevel. En er was ook een pastoor in het spel.
Nou ja, jullie raden het al: die twee hadden een relatie. Maar officieel is er niets over bekend. Niemand die het meer weet. Dus niet verder vertellen. Maar het was beslist een stiekeme date.
De juffer heeft zich natuurlijk verdronken. Dat kan niet anders als ze er spookt. Maar ik heb haar in de Veluwse sagengids niet opgevoerd als een officieel Veluws spookverschijnsel. Het is gewoon niet duidelijk.

Ik ben natuurlijk uitgebreid op zoek gegaan naar iemand die mij het verhaal toch nog kon vertellen. Maar ik heb niemand kunnen vinden.
Zelfs mensen met een brede kennis van de Eerbeekse geschiedenis kenden de details niet. Zo ook iemand die twintig jaar op het Huis had gewerkt. Zij wist het ook niet. En ook voor de destijds op een na oudste inwoonster van Eerbeek was het een verborgen geheim. Dan houdt het op. Als zelfs de op een na oudste bewoner het niet weet.

Het verhaal stamt mogelijk ook niet uit de tijd van het Huis, maar is ontstaan toen er nog een echt kasteel stond. Met drie vleugels en een slotgracht. Het was het jachtslot van de Bronckhorsten. Een adellijke Gelderse familie, waarover er heel wat interessante verhalen de ronde doen. Zoals over de strijd tussen de Heeckerens en de Bronckhorsten. Onder meer over de dikke Hertog Reinald, die gevangen zat in slot Nijenbeek bij Voorst, zonder dat de deur op slot hoefde. Hij was namelijk zo dik dat hij niet door de deuropening paste.

Bij het Huis te Eerbeek heb ik mijn sagen-snuffelneus flink aan het werk gezet. Ik heb hem zogezegd de vrije neus gegeven. Zoek jongen, zoek.
Misschien een geheimzinnig struikje. Een leylijntje hier of daar. Oeroude ceremoniële plekken. Bloedstenen, noem maar op. Ik snuffelde wat af.
Misschien toch een plek voor aardmannetjes en elven. De Webers verzamelden namelijk veel bijzondere planten. En die trekken natuurgeesten aan.
Oké, genoeg gezweefd.

Ik ging ten slotte nog maar even het Huis binnen om te vragen of het er spookte. Een routinekwestie.
De receptioniste van het hotel keek mij aan met een blik van: eindelijk iemand die het vraagt. Ik moest mijn oor maar eens bij haar te luisteren leggen. Ze kon eindelijk haar verhaal kwijt. Want tegen de andere medewerkers durfde ze het niet te zeggen.
“Pssst,” zei ze, ‘’in de nacht wordt er soms met de lichtknoppen gespeeld. Ik doe dan het licht boven uit. En als ik eenmaal in de tuin naar boven kijk, dan is het licht weer aan.”
“En ’s nachts gaan er soms deuren open.”
Oké, zou kunnen. Er zijn vast wel logische verklaringen voor. Maar in de sagenkunde gaan we niet voor logische verklaringen. We gaan voor avontuur.

bijdrage van Hans den Haan

Columnisten hebben de vrijheid hun mening te geven en hoeven zich niet te houden aan de journalistieke regels voor objectiviteit. 
Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen