Wild kijken. Ik kan het iedereen aanbevelen.
Niet allemaal tegelijk, want dan wordt het een beetje te druk in het bos en valt er niet veel wild meer te zien.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw was mijn vader “hoofdonderwijzer ener school”. Zo heette dat. Onderwijzers in heel Nederland ruilden in de vakantieperiode van huis. De contactadvertenties voor de ruilenden stonden in het blad van de onderwijzersbond. Omdat wij dicht bij de zee woonden, ruilden wij met een bosbewoner die graag naar het strand wou om vakantie te vieren. En wij dus naar het bos. Want we hielden van bos. Vooral als het allemaal lekker groen was. En van wild kijken. Wild dat zijn herten, zwijnen en bosmuizen. Mijn vader was gek op bosmuizen.
Wie bosmuizen wil zien moet zich stilletjes verschansen op de fluisterduisterplek. Dat is de stek waar veel bosmuizen zitten. Herkenbaar aan de kwantumgaten in de bodem. Vooraf wat vega-gehakt rondstrooien wil helpen. Bosmuizen zijn gek op vega-gehakt. M’n vader was pas tevreden als de muizen over zijn schoenen liepen. “De mûzen rinne oer myn skuon,” zouden Friezen zeggen.
Maar de rest van het gezin ging voor het grote wild. In de jaren vijftig en zestig was het aanzienlijk rustiger in het bos dan nu. En er was meer wild. Nu kun je eigenlijk alleen nog maar buiten het toeristenseizoen op wildjacht. In de zomertijd is het veel te druk. Vooral met tussen de knooppunten racende e-bike-ouderen.
Wij waren soms wel eens stout in het bos en deden dingen die de boswachter een gruwel zijn. Zoals wild opjagen. Mijn moeder, broer en zus namen dan een goede kijkpositie in bij een perceeltje bos. Lekker met onze bibs tussen de mieren gezeten. Mijn vader betrad dan voornoemd bosperceel aan de andere zijde. En dit niet geheel geruisloos. Met als resultaat dat zwijnen en herten, maar vooral zwijnen, voor hem uit vluchtten richting het gezin Den Haan. Dan zagen we nog wel eens een zwijntje of tien.
Tot op het moment dat een zwijn besloot in de richting van mijn vader te lopen en zulks met flinke vaart en vooruit gestoken slagtanden. Dat was wat mijn vader betreft de laatste keer geweest. Gelukkig zat hij op korfbal en kon hij goed hard lopen. Met goedgebeende zigzagpas heeft hij het zwijn kunnen ontwijken.
We hebben ook een rijke geschiedenis van wild versus het doen van onze behoefte. Je kunt spreken van een warme band. Zo midden in het kroondomein tussen Apeldoorn, Elspeet en Uddel heb je nu eenmaal in geen velden of wegen een openbaar toilet. Dus de hele familie kwam wel eens aan de beurt. Zeker de vrouwen die hurkend te werk moesten gaan. En dat in een bos vol zwijnen.
Het zal jullie niet verbazen dat de dames daarvoor het dichtste gebladerte opzochten. Of een grausam sparrenwoud. En wie waren daar ook? Inderdaad: de zwijnen. En als je hurkend zit, dan beschouwt zo’n zwijn je niet als mens. Maar als een oude boomstam. Zo kan het zijn dat je je al plodderend midden tussen de zwijnen bevindt. Het is weliswaar een zeldzaam gebeuren. Maar zowel mijn moeder als mijn zuster hebben het weleens meegemaakt. Best avontuurlijk.
Maar het engste heb ik in m’n eentje meegemaakt, toen ik midden in het Kroondomein Het Loo de grote boodschap moest doen. Het was tijdens een dagenlange zwerftocht door het bos. Op z’n Indiaans. Dus ik had alle spullen bij me om het geheel redelijk beschaafd te kunnen achterlaten, inclusief gewassen handen. Alleen waren er toen nog geen poepzakjes-afvalbakken.
Maar het was in de zogeheten burl-tijd en dan zijn de edelherten een beetje mesjogge omdat ze zich willen voortplanten. Dus terwijl ik bezig was, hoorde ik een enorme blaf achter me, bijna in m’n nek. Geen hond maar een hert. Blijkbaar dacht hij dat ik m’n territorium afbakende, dat toevallig zijn territorium overlapte.
Maar met de broek op de knieën kon ik natuurlijk niet meteen op de vlucht. Dus dat werd bidden en hopen.
Misschien ontdekte het hert nog net op tijd dat ik geen gewei op m’n kop draag en dat ik dus geen concurrent was. In ieder geval vertrok hij weer het bos in. Eenmaal weer netjes gekleed zette ik nog op het naastgelegen pad de achtervolging is. Maar al burlend verdween het dier uiteindelijk in het rustgebied voor grofwild.
Ik ben eigenlijk m’n leven lang al het wild achterna gelopen. Mensen die pas bij toeval op hun vijftigste een wild zwijn zien, ik kan me er niets bij voorstellen. Ik ga zo vaak wild kijken dat de dieren me bijna al zijn gaan kennen.
Vroeger toen ik nog tegen weinig nachtrust kon, had ik soms wel eens een driedaagse bos-zwerftocht. Slaapzak mee, drie anderhalve-liter-flessen water, voldoende boterhammen met pindakaas en appelstroop. En een klein flesje whisky. En de zekerheid dat het niet ging regenen.
Ik sliep nooit in het bos zelf. Omdat ik bang was dat een hert, in volle vaart rennend, wel eens op m’n buik zou kunnen stappen. Sorry Hans.
Nou ja, één keer sliep ik in het bos. Maar midden in de nacht in het donker schrok ik wakker, omdat er een edelhert vlak bij mijn bedje van mos zijn waarschuwingsblaf liet horen. Toen wist ik meteen dat ik niet verstandig bezig was.
Ik ben toen naar het golfterrein bij Hoog Soeren gelopen en heb me daar buiten het bos langs het hek van het Kroondomein te slapen gelegd. De volgende dag werd ik wakker van een grote groep zwijnen, die aan het de andere kant van het hek aan het scharrelen waren en die ik eens rustig vanaf m’n bed kon bekijken.
Uiteindelijk toen het gezwijnte weer vertrokken was, bleef er alleen nog de vink over, die hoog in de boom zijn voorjaarslied zong: “Weet u, weet u voor mij nog een hele mooie preekheer.” Dat zingt hij. Luister maar eens goed.